Antoine Pinto wordt in 1981 door de Besser-gids, de Duitse tegenhanger van de Gault&Millau, uitgeroepen tot één van de honderd beste koks van Centraal-Europa. Het toeval gaf hem een nieuw duwtje in de rug en is hem sindsdien gunstig gezind gebleven. Nochtans liep het in het begin voor de 17-jarige UNO-vluchteling, die in de jaren zestig uit het dictatoriale Portugal vertrok, niet van een leien dakje. Nog mijlenver verwijderd van enige gastronomische erkenning streek de jongeman in het vrije Luik neer. Overdag studeerde hij er aan de Académie des Beaux-Arts, 's avonds verdiepte hij zich in de edele kunst van het koken. De financiële drijfveer ruimde snel baan voor een onstilbare honger.
De erkenning door Besser opende deuren voor Pinto en die kans greep hij met beide handen. De geboren reiziger ontpopte zich tot een bewonderenswaardig natuurtalent aan het fornuis: hij werd kind aan huis in de keuken van de beste Franse restaurants. Aan de zijde van de groten zweeg, keek en leerde hij.
Met zijn kookkunsten mag hij dan wel de fijnproevers verleiden, toch blijft hij een kunstenaar in hart en nieren. Zijn 'made-in-Pinto'-ruimtes springen eerst in het oog, nog voor onze smaakzin overdonderd wordt. Aan de verbeelding van Antoine Pinto ontsproten zowat honderdtal eethuizen en toch blijft hij één van de meest miskende scheppers van het land. Iedereen kent zijn verwezenlijkingen als La Quincaillerie, Pasta Commedia, Majestic, Docks Café of Het Pakhuis, de man erachter echter niet. Ook in het buitenland, pendelend tussen Beiroet, Rio en Lissabon (het inmiddels tot culttent verheven Alcantara Café), gedijt Pinto het best in de schaduw. Alsof hij de glans van zijn ideeën niet wil laten uitdoven.
"De sleutel van mijn succes? Ik heb geen recept. Ik schenk plezier, laat mensen dromen en biedt hen meer levenskwaliteit. Als het ware het ei van Colombus van de 21ste eeuw."